Skip to main content

Komende evenementen

Er zijn geen komende evenementen

Gezonde koeien, veilige melk

In de eerste plaats door adequate bedrijfsvoering door de melkveehouder, en deelname aan bestrijdingsprogramma’s, heeft Nederland de zoönosen onder de duim gekregen. Ook integrale kwaliteits-borging en een groot kwaliteitsbesef op de boerderij en in de rest van de productie-kolom zijn cruciaal. Melk van zieke dieren mag niet aan de fabriek worden geleverd. Mocht de door de melkveehouder aangeleverde melk voor verwerking toch besmet zijn met voor de mens overdraagbare dierziekten, dan is deze dankzij de diverse verwerkingsstappen (bijv. pasteurisatie) in de fabriek toch nog veilig. Aldus kan de boodschap van het voorjaarssymposium 2002 worden samengevat.

Dit symposium werd gezamenlijk met de Groep Geneeskunde van het Rund georganiseerd.

 

Definiëring

Zoönosen (Grieks: zoon 'dier', nosos 'ziekte') zijn ziekten bij de mens veroorzaakt door een aandoening of een pathogeen bij een dier, zo doceerde prof. Noordhuizen in zijn parapluverhaal.

Het gaat hierbij om bacteriën, parasieten en virussen die van dier naar mens overgedragen kunnen worden. Melkerskoorts (Leptospirose) is illustratief. De verschijnselen lijken op die van griep en de ziekte treft vooral melkveehouders. Zoönosen zijn feitelijk niets nieuws. Al in het begin van de twintigste eeuw was bekend, dat je door het drinken van ongepasteuriseerde verse koemelk van een besmet bedrijf, geïnfecteerd kon raken met brucellose of tuberculose. Het drinken van rauwe melk was in die dagen de gewoonste zaak van de wereld. Dit betekende dat je als melkdrinker een reëel risico liep een brucellose- of tuberculose-besmetting op te lopen. Nu is dit compleet anders al was het maar omdat melk doorgaans gepasteuriseerd wordt. Noordhuizen concludeerde dat zoönosen er weliswaar altijd zullen blijven, o.a. door de hypersanitaire situatie bij de mens (samen met een toegenomen ziektegevoeligheid). Zoönosen zijn zeer divers van aard en hebben effect op de zuivelkwaliteit (technisch of imago). De economische en politieke effecten zijn groot. Er is een noodzaak tot aanpassingen op het melkveebedrijf om zekerheden te bieden. Tenslotte: Monitoring, risicoschatting en risicobeheersing zijn nodig. Bij voorkeur geïntegreerd waar het gaat om operationele aspecten van second opnion beoordeling en inspectie. Het HACCP-concept kan hierbij een goede rol spelen.

Bestrijdingsprogramma’s

Dhr. van der Sommen, afd. dierziekten van het RVV verstrekte een overzicht van de gang van zaken bij de bestrijding van aangifteplichtige ziekten (bijv. Brucellose, Tuberculose, MKZ en BSE/TSE).

Steeds nadrukkelijker gaat de aandacht uit naar preventie voorafgaand aan bestrijding. Bij preventie kent men twee pijlers namelijk risk assessment en monitoring. Bij de bestrijding wordt gewerkt met verdenkingen (na bijv. monitoring of door de veehouder of dierenarts opgemerkte afwijkingen of bij controle aan de slachtlijn of bij tracering na een geconstateerde besmetting.

Dr. Verhoeff noemde enkele voorbeelden van zoönosen die op vrijwillige basis bestreden worden. Voorbeelden daarvan zijn Salmonellose, Paratuberculose en Leptospirose. Voor de opsporing van besmette bedrijven en het bewaken van de vrije bedrijven wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van het onderzoek van tankmelkmonsters, aldus de spreker. ‘Deze monsters kunnen worden beschouwd als representatieve monsters voor de gehele lacterende populatie. Omdat ze elke 2 dagen aangeleverd worden aan het melkcontrolestation, zijn ze gemakkelijk beschikbaar voor laboratoriumonderzoek.’ Ontwikkeling en validatie van met name de tankmelktesten heeft veel inspanning gekost. De leptospirosevrij certificering is de oudste en begonnen in 1993. Aanvankelijk was het infectieniveau ongeveer 30 procent (in 1990). In januari 2002 waren, volgens Verhoeff, nog slechts 970 van de 25.561 melkleverende bedrijven niet vrij van leptospirose (het gaat om slechts 4%). ‘Op deze bedrijven wordt door KKM druk uitgeoefend om zich te saneren.’ Bewaking van de aanvoer van dieren gebeurt via het I en R-systeem, het bedrijfsregister, dat door de EU is vastgesteld en inmiddels in Nederland door het Ministerie van LNV zelf wordt beheerd. Correct bijhouden van het register wordt mede bepalend voor het toekennen van dierpremies. Alle veehouders krijgen 4 keer per jaar een register toegestuurd met een beknopte invulinstructie. In 2000 is begonnen met de salmonellosevrij-certificering. Steek-proefonderzoek had uitgewezen dat op ongeveer 10 procent van de melkvee-bedrijven de infectie aanwezig is of recent aanwezig is geweest. Ook hierbij wordt gewerkt met onderzoek van tankmelk. In januari 2002 zijn 2247 bedrijven gecertifi-ceerd als salmonellose-onverdacht.

Bij de bestrijding van paratuberculose (een mogelijke zoönose) kan geen gebruik gemaakt worden van tankmelkonderzoek. Bacteriologisch onderzoek van de mest is een belangrijk diagnosticum, maar stelt hoge eisen aan kwaliteit van laboratorium en personeel. Een faeceskweek en duurt ongeveer 4 maanden. Bloedtesten hebben nog steeds een vrij lage gevoeligheid. Omdat de infectie optreedt gedurende het eerste levensjaar en de besmetting pas op latere leeftijd (en dan nog moeizaam) is vast te stellen, nemen preventieve managementmaatregelen een belangrijke plaats in bij de bestrijding. Hiervoor is de zogenaamde parawijzer ontwikkeld. Dat is een vragenlijst met 41 vragen: 33 vragen over de kalveropfok en 8 over bedrijfshygiëne en registratie. De GD geeft scores aan de antwoorden van de vragen. Door verwerking van de scores kunnen de belangrijkste maatregelen ter verbetering van de preventie worden geselecteerd. Zo wordt het voor de veehouder mogelijk stap voor stap verbeteringen aan te brengen, in volgorde van belangrijkheid. In de loop van de tijd en na gunstig verlopen bloed- of mestonderzoeken verkrijgt men langzamerhand een hogere status. In januari 2002 hadden 67 bedrijven de hoogste status bereikt, terwijl 927 bedrijven een onverdachtstatus van een lagere orde hadden. Er werken momenteel 2516 bedrijven binnen het parawijzersysteem.

 

Zuivelbereiders

De eisen die worden gesteld aan het melkveebedrijf, het transport van de melk en de verwerking van de melk tot melk- en zuivelproducten zijn vastgelegd in de Europese Zuivelhygiëne-richtlijn (92/46/EEG), vertelt ir. Bouwman van het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaange-legenheden in de Zuivel (www.cokz.nl) te Leusden.

De richtlijn heeft betrekking op de productie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk. Het COKZ is in Nederland namens de overheid belast met toezicht op de naleving van de voorschriften. Ze voert inspecties uit bij bedrijven, zowel boerderijzuivelbereiders als de zuivelindustrie. Onder het toezicht van het COKZ valt ook de monstername bij de melkaflevering vanaf de boerderij en het onderzoek van het MCS in Zutphen. In de EU-regelgeving worden eisen gesteld wat betreft het melkveehouderij-bedrijf, het transport van de melk en de verwerking van de melk tot melk- en zuivelproducten. Daarnaast worden

(o.a. microbiologische) normen gesteld aan de rauwe melk en de melk- en zuivelproducten, die hieruit worden bereid. Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse Warenwet, de Landbouwkwaliteitswet en de PZ-verordening Uitbetaling Boerderijmelk naar kwaliteit en gewicht. Expliciet meldt de Zuivelhygiëne-richtlijn (92/46/EEG) dat het melkvee tbc- en brucellose-vrij moet zijn. Verder mogen de koeien geen tekenen vertonen van besmettelijke, naar de mens overdraagbare ziekten of andere ziekten. Niet lijden aan aandoeningen van het genitaal apparaat waarbij afscheiding optreedt, geen darmontstekingen met diarree en koorts of een zichtbaar ontstoken uier, worden ook expliciet benoemd.

RVV

De Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV, te Voorburg) is een uitvoerende dienst van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Een van haar taken is de zorg voor de bestrijding van dierziekten. Drs. Erik van der Sommen van deze organisatie (www.minlnv.nl/lnv/algemeen/rvv/) licht toe dat de RVV het vooral gaat om preventie van zoönosen daar waar ze kunnen ontstaan: op het melkveebedrijf. Voor-komen is immers beter dan blussen, zo luidt het adagium. Daartoe keurt de RVV met name levende en dode dieren, vlees en vleesproducten en houdt ze toezicht op de naleving van dierenwelzijnvoorschriften en op de naleving van hygiëne- en inrichtingseisen voor bedrijven. Slachthuismateriaal wordt (zoals de overheid voorschrijft) bijvoorbeeld gemonitord op bijvoorbeeld het voorkomen van tuberculose en brucellose, ook in de KI-stations worden de dieren bekeken. Voor brucellose worden ook de verwer-pers onderzocht. Dat zijn de koeien die een abortus hebben gehad. Ook wordt tankmelk onderzocht en vindt bloed-onderzoek plaats. In slachthuizen wordt ook gekeken naar het voorkomen van bse. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de destructiebedrijven.

Gezondheidsdienst voor Dieren

Een deel van de onderzoeken, zoals naar tuberculose, gebeurt bij de Gezond-heidsdienst Dieren (GD, te Deventer). De bestrijding van deze ziekte en brucellose liggen overigens aan de basis van de oprichting deze particuliere privaat-rechtelijke organisatie in 1919. Dit gebeurde op initiatief van de Nederlandse zuivelcoöperaties en het Friesch Rundvee Stamboek (zo heette dat toen).

De GD ondersteunt ook veehouders bij ziektepreventie en ziektebestrijding. Vaak gebeurt dat in samenwerking met andere dienstverlenende organisaties in het landbouwbedrijfsleven. Ook bestaan goede contacten met dierenartsen (-praktijken).

Dierenarts

De dierenarts speelt op verschillende plaatsen in de keten een belangrijke rol, niet alleen op de het melkveebedrijf, maar bijvoorbeeld ook in het slachthuis (RVV) bij bijvoorbeeld het herkennen van tuberculose; de georganiseerde monitoring. Van oudsher is de dierenarts er (net als de huisarts) om zieke dieren te genezen. De melk van deze dieren wordt dan niet in de melkketen verwerkt. Pas na de zogenoemde wachttijd van de gebruikte medicijnen mag melk weer worden verwerkt tot smakelijke zuivelproducten. Dierenarts dr. Theo Lam (Vorden) wijst ook op de preventieve taken, zoals het nemen van zoötechnische maatregelen op de boerderij om te voorkomen dat dieren elkaar besmetten. Ook vaccinatie, omstreden bij de laatste mkz-crisis, rekent hij hiertoe. Een andere belangrijke en niet te onderschatten rol is die van adviseur. ‘Het verleden heeft bewezen dat dierenartsen vaak in staat zijn veehouders te overtuigen deel te nemen aan bepaalde bestrijdings-programma’s’, aldus Lam. De verwachting is daarbij dat het Periodiek Bedrijfs Bezoek (PBB), als onderdeel van Keten Kwaliteit Melk (KKM), de communicatie tussen melkveehouders en erkende rundveedierenartsen zal stimuleren.

Melkveehouder

Melkveehouder Henk Berends uit Almen heeft een genuanceerde visie op de bestrijding, bewaking en preventie van zoönosen en andere veeziekten. Hij ziet goede kansen omdat de voedselveiligheid steeds meer centraal komt te staan en er sprake kan zijn van een toegevoegde marktwaarde. Er zijn echter ook bedreigingen omdat het de boeren onvoldoende beloning vanuit de markt oplevert. Het draagvlak voor verdere regelgeving en controle neemt daardoor bij de melkveehouders af.

De inspanningen zullen er dan ook op gericht moeten zijn om de boer de vergoedingen te verstrekken die nodig zijn om de hoogste kwaliteit melk te leveren.

Verwerkingsprocessen

Dr. te Giffel belichtte de rol van de verwerkingsprocessen bij de beheersing van zoönosen in de zuivelketen. Het uitgangpunt is voortreffelijk: In 2000 was 97,8% van de melkleveranties door de boeren aan de zuivelfabriek zonder kwaliteitskorting. Desalniettemin is er bij de verwerking van melk aandacht nodig voor de kwaliteit vanwege verlenging van houdbaarheid, uitstellen van enzymatisch en/of microbiologisch bederf en inactivatie van pathogenen. Methoden zijn verhitten en verzuren.

Pasteurisatie is in principe voldoende om Listeria, Coli-bacteriën, Salmonella’s en Campylobacters kwijt te raken. Een nieuwe ontwikkeling bij verhitten is de Innovatieve Stoom Injectie (ISI). ISI werkt met hoge temperaturen (> 150°C) gedurende zeer korte tijd (< 0,10 sec). Voordelen zijn een sterke inactivatie van hitte-resistente sproren, weinig wei-eiwit denaturatie en toch een goede smaak.

Verzuring doet bacteriën die zoönosen veroorzaken niet meer groeien. Behalve campylobacter overleven ze de verzuring.

Mevr. te Giffel concludeerde dat zoönosen door faecale bemetting in (rauwe) melk en rauwmelkse zuivelproducten voorkomen. Door ketenbeheersing is een evenwichtige situatie te bereiken. Omdat 25% van de bevolking tot risicogroepen hoort , is goede voorlichting (adequate labeling van producten, contact met dieren, rauwmelkse status e.d.) van groot belang.

Discussie

In afsluitende forumdiscussie werd gesteld dat in de relatie van producent naar consument de perceptie en emotie een belangrijke rol spelen. Dhr. Noordhuizen antwoordde daarop, dat het daarbij gaat om imago, vertrouwen bij de consument. Impact, onvrijwilligheid en onvoorspelbaarheid spelen ook mee. Deze drie dingen moeten vertaald worden en daarom is communicatie op alle niveaus en zo breed mogelijk van belang.

Zuivelonderwijs; moet het anders

Sterkere rol bedrijfsleven bepleit bij zuivelonderwijs

Terugloop studentenaantallen

Verslag: Willem van Middendorp

Om het sterk dalend aantal studenten zuiveltechnologie te keren, is ingrijpen door de zuivelindustrie noodzakelijk. Dit bepleitte ir. Fons Michielsen van AOC Friesland tijdens het najaarsymposium van het Genootschap ter Bevordering van Melkkunde. De kwaliteit van het onderwijs kwam als eerste ruim aan bod.

Dr. Ad Juriaanse, directeur van Nizo food research (Ede) beet 's morgens in Wageningen het spits af tijdens het symposium 'Zuivelonderwijs: moet het anders?' op 13 november jl. 'De vragen die de zuivelindustrie stelt zijn veranderd', hield hij de ruim 60 toehoorders voor. Onderzoek en ontwikkeling moet in steeds kortere tijd gebeuren, innovaties staan steeds meer voorop en de zuivelproducten moeten sneller op de markt. Dit houdt in dat bedrijven van de Nizo technologen verwachten dat zij zich snel verplaatsen in hun problematiek en met een oplossing te komen. Voor de onderzoekers is het daarom belangrijk dat ze snel en goed af kunnen wegen 'wat hun kennis betekent in de praktijk van de opdrachtgever'. Richting Wageningen Universiteit, waar veel van de academici binnen Nizo vandaan komen, merkte de Nizo-directeur op dat hier meer aandacht aan besteed zou mogen worden. Nog te veel wordt daar gedacht dat dit iets 'voor later' is; 'voor na de studie'.

Intern opleidingstraject

Om de kwaliteiten van de onderzoekers (zo nodig) te verbeteren, volgen ze bij Nizo een intern opleidingstraject. 'Dat is hard nodig.' Belangrijke onderdelen zijn bijvoorbeeld projectmanagement, communicatie in het algemeen maar ook rapportages, het schrijven van een projectplan, overleg met de klant, onderhandelen, sales en account management en marketing. Aan wetenschappers 'pur sang' is nog maar weinig behoefte in een moderne maatschappij, zo lijkt het. 'Technologen moeten de wetenschappers bij de klant adviseren bij hun beslissingen', aldus Juriaanse. Inmiddels werken bij Nizo in totaal 76 academisch geschoolden. Naast 29 Wageningers, zijn deze opgeleid aan zo goed als alle technische universiteiten, waaronder 11 uit Groningen en acht uit Utrecht. Ad Juriaanse verwacht dat er in de toekomst meer buitenlandse academici aangetrokken gaan worden. Nu zijn het er zes. Zijn voorkeur gaat uit naar mensen die uit de industrie komen. Zij kennen immers de noden van de bedrijven. De vraag man of vrouw is een gepasseerd station. In een reactie op de lezing van Juriaanse, wees dr.ir. Tiny van Boekel de toehoorders erop dat projectmanagement de laatste jaren steeds meer aandacht krijgt binnen de opleiding tot voedingsmiddelentechnoloog. Van Boekel is hoogleraar Productontwerpen en Kwaliteitskunde en zuiveltechnoloog aan Wageningen Universiteit. Hij waarschuwde dat de balans met wetenschappelijk opleiden niet in gevaar mag komen.

Zuivelhoogleraar

Een spreker die als geen ander de noden kent van de zuivelindustrie, is dr. Jos Lankveld. Hij is bijzonder hoogleraar Zuivel bij Wageningen Universiteit en was daarvoor jarenlang stafdirecteur Research bij Campina. Als het gaat om de behoeften van de zuivelindustrie, noemt hij het Wageningen Centre for Food Sciences als toonbeeld. Binnen de muren van de universiteit ziet hij de zuivelkunde vooral als een generieke vertaalfunctie van wetenschappelijk onderwijs naar de praktijk. Onderwijs in productkennis is hierbij van groot belang, als onderdeel van kennis van de integrale keten (van boerderij naar consument). De opleiding zuivelkunde zou wat Lankveld betreft een verplicht vak mogen worden binnen de opleiding levensmiddelentechnologie aan WU. 'Naast bijvoorbeeld vleeskunde of groente/fruitkunde.' Hij vindt ook dat zuivelkunde meer aandacht zou mogen krijgen. 'Een grotere kritische massa is vereist voor de garantie van continuïteit.' Inmiddels heeft hij in de persoon van ir. Hein van Valenberg een medewerker. Bij de keuze van afstudeeronderwerpen, vindt overleg plaats met de beide grote en andere zuivelbedrijven, maar ook met onderzoeksinstituten als Nizo en ATO. Over belangstelling mag Lankveld niet klagen. 'Dit jaar deden al vijf studenten een afstudeervak, momenteel zijn er zeven bezig en er volgen nog zes de komende maanden.' Onderwerpen worden uit de hele zuivelketen gehaald en er wordt ook vanuit andere vakdisciplines naar gekeken, bijvoorbeeld marktkunde of bedrijfskunde. De afstudeeronderwerpen zijn zo veel mogelijk projectgericht: uitgaande van een probleem wordt een oplossing of aanpak gezocht. Lankveld merkt op dat goede begeleiding essentieel is bij het welslagen van een opdracht. Momenteel zijn er ook enkele promotieonderzoeken. Bij het onderzoek naar de modellering van het microbiologisch ecosysteem in relatie tot voedselveiligheid en diergezondheid, is ook Nizo food research betrokken. Centraal staat de rol van schadelijke micro-organismen.

Friesche Vlag-teams

Een andere man uit de praktijk is ing. Geert Kooiker, plant manager bij Friesche Vlag voor de fabrieken in Groningen en Drachten. Hij vertelde dat binnen de bedrijven steeds meer in teams wordt gewerkt. Prestaties zijn daarom bijna altijd teamprestaties, en dus is de samenstelling van een team cruciaal. Zuiveltechnogen maken hier deel van uit. 'Als er problemen zijn, zijn er altijd meer oplossingen', aldus Kooiker. Een wezenlijke taak voor de technoloog is het analyseren van problemen en het wegen van de oplossingen. Ook het kunnen interpreteren van technologische gegevens, het begeleiden van het invoeringsplan bij een oplossing en het zo veel mogelijk standaardiseren van de werkwijzen, ziet Kooiker als belangrijk taken. Kennis is hierin een belangrijke factor voor de technoloog, maar ook het kunnen functioneren in een team. 'Onderwijsinstellingen mogen studenten meer opleiden voor hun rol in de onderneming', besluit hij.

Niet sexy

Naast de inhoudelijke kant van het onderzoek, kwam een andere onderwerp aan de orde. Zuiveltechnologie is niet sexy in het onderwijs. Het trekt veel te weinig leerlingen aan en dat baart zorgen. De industrie heeft steeds meer behoefte aan goed opgeleid personeel. Dit geldt voor de hele linie van MBO tot en met universitair, daarover waren de vertegenwoordigers uit industrie en onderwijs het zonder voorbehoud eens. Ir. Fons Michielsen van het AOC Friesland was degene die in zijn lezing de problematiek besprak. Hij kwam met enkele cijfers voor de opleiding voedingsmiddelentechnologie als geheel. In 1997 waren er nog ruim nieuwe 350 HBO-studenten, vorig jaar een 150-tal instromers. Het totaal op MBO-niveau schommelt de laatste twee jaar rond de 300. In Wageningen is de situatie al niet veel beter, zo bleek uit de woorden van professor Lankveld. Hij verweet de directies van de zuivelondernemingen dat zij 'de problematiek niet zien'. Zij kijken onvoldoende ver vooruit, aldus een duidelijk bij het onderwerp betrokken Michielsen. 'Ze zeggen wat ze morgen nodig hebben.' Opleiden kost tijd, maar belangrijker is dat meer scholieren kiezen voor zuivelonderwijs, en dat traject kost ook tijd. Het idee om afgestudeerden uit het buitenland te halen gaat volgens de docent niet op. Ook in Duitsland, Frankrijk, Engeland dalen de aantallen met 10 tot 40% per jaar. Een ander probleem is dat de opleidingen, van AOC tot en met universitair, steeds meer onder financiële druk komen te staan. Niet alleen bij het AOC maar ook in Wageningen staan de budgetten onder druk. Hoe minder afgestudeerde studenten, hoe minder geld voor de opleiding van nieuwe studenten. Michielsen weet dit als docent als geen ander. Een van de gevolgen is volgens hem de extensivering van het onderwijs. Het aantal zogenoemde contacturen tussen docent en student is ten opzichte van 1981 gehalveerd, zowel binnen het HBO als het MBO. 'Kennis wordt hierdoor niet meer aangevuld, terwijl bedrijven vragen om de kennis voor de toekomst.' Studenten zijn meer op zichzelf aangewezen en worden minder gestuurd. Daarboven op komt nog eens dat specifieke kennis meer en meer naar de achtergrond wordt gedrongen, constateert Michielsen. Hij vraagt zich af of de zuivelindustrie hier op zit te wachten. Michielsen is duidelijk in zijn antwoord: 'neen.'. Hij zegt dat zijn collega's hier ook zo over denken. In hun ogen moeten daarom 'heel spoedig maatregelen worden genomen voordat de kennis en de infrastructuur op onderwijs gebied die de afgelopen eeuw is opgebouwd, verloren is gegaan.' Gevolgen? Michielsen noemt toenemende faalkosten, verlies van concurrentiepositie van de Nederlandse zuivelindustrie. Hij doet daarom de oproep aan de zuivelindustrie om zich te bemoeien met het PR-beleid van het onderwijs voor voedingsmiddelentechnologen. 'Nog onvoldoende is bekend waar scholieren voedingsmiddelentechnologie kunnen gaan studeren. Bedrijven zouden wellicht langs de scholen kunnen gaan, zoals al in Finland gebeurt', weet Fons Michielsen. 'Ook is een actievere houding wel op zijn plaats richting de overheid.'