Skip to main content

Komende evenementen

Zuivelregelgeving: lust of last?

Verslag: Willem van Middendorp

Voor het invullen van het voorjaarssymposium 2003 moest het Genootschapsbestuur grijpen naar een noodscenario. Door omstandigheden moest de voor het najaar van 2003 geplande bijeenkomst naar voren worden geschoven.

Dit pakte uitstekend uit. Voor een goedgevulde zaal in Leusden kon op 21 mei jl. een prima programma worden gepresenteerd.

De voorzitter, tevens dagvoorzitter ir. Rini Bouwman, opende met een vraag: ‘Bent u gekomen om bevestigd te worden in een vooroordeel?’ Daarmee duidend op het imago van stroperigheid, uitgebreidheid en ondoorzichtigheid, dat er aan de regelgeving kleeft.

Bouwman kon wel begrip voor opbrengen voor al die vooringenomenheid, maar somde al meteen het belang van een goede regelgeving op. Het gaat daarbij om bescherming van de volksgezondheid, de voedselhygiëne, maar ook om het bevorderen van de afzet en het regelen van de markt, aldus de voorzitter.

Het programma bood uitgebreid de mogelijkheid om dat inzicht te verbeteren.

Aansluitend was er gelegenheid de laboratoria van het COKZ te bezoeken en werd de middag afgesloten in samenzijn met de huidige directeur van het COKZ dr. ir. Leen de Jong.

 

Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van veevoederregelgeving

Drs. Juul Rojer - nu nog in dienst van de Voedsel en Warenautoriteit (VWA), maar per 15-08-2003 als veterinair in dienst van het COKZ – vulde de eerste inleiding in. De veevoederregelgeving heeft zijn doorwerking in de zuivelsector, constateerde Rojer. Dat is maar goed ook, want de effecten van wat de dieren eten worden in de dierlijke producten teruggevonden. Om al die reguleringen beter te structureren wordt begin 2004 een Kaderwet Diervoeders van kracht. Met het toezicht is de VWA belast. Het Produktschap Diervoeders kan zich daarnaast bezighouden met bovenwettelijke eisen. Op Europees niveau zijn de “Feed to Food”-verordening en de “Feedhygiene”-verordening in dit verband van belang. Kenmerken van deze verordeningen zijn, dat de werkingssfeer de hele keten betreft, dat HACCP wordt geintroduceerd, dat de eigen verantwoordelijkheid bij de bedrijven aangesproken wordt en dat de aansprakelijkheid wordt geregeld. In EU-verband functioneert het ‘Rapid Alert System for Food and Feed’ (RASFF), waardoor sneller kan worden geadviseerd en zonodig actie ondernomen in geval van bijvoorbeeld grondstofbesmetting. Het HACCP-verhaal is in Nederland ingevuld via GMP+. Rojer wist de zuivelaars nog even te prikkelen door te stellen: ‘Als de diervoedersector een GMP+ kan organiseren, dan kan de zuivel dat ook’.

Dit ontlokte NZO-directeur Kees Pette de opmerking: ‘Zuivel Nederland heeft de druk op de veevoedersector hoog gehouden’.

Hiermee werd geïllustreerd, dat afstemming in de keten van groot belang is, maar niet altijd van een leien dakje loopt. 

Zuivelverordeningen Productschap Zuivel

Het Productschap voor Zuivel (PZ) met zijn bestuur van ondernemers en werknemers uit de gehele keten kan de zuivelregels zeer afgewogen stellen, zo bracht beleidsmedewerker ing. Rob Oost in.

Het Produktschap heeft een nog vrij uitgebreide autonome regeltaak. Dit betreft dan met name de regelgeving uitbetaling boerderijmelk. Daarbij spelen de samenstelling, het gewicht en de gehaltes van de melk een rol. Een nieuwe ontwikkeling is, dat na de zomer van 2003 elk monster van elke leverantie op vet en eiwit wordt onderzocht. De monsters worden door de RMO-chauffeur met de monsterlepel genomen. Het gebruik van monsternameapparatuur is mogelijk, maar wordt in Nederland nog niet toegepast.

Om de kilogrammen geleverde melk te kunnen uitbetalen, wordt nog altijd eerst het volume vastgesteld. Met een omrekeningsfactor komt men dan op de kilo’s. Het systeem van directe weging op de Rijdende Melkontvangst (RMO) is nog steeds in ontwikkeling. Inmiddels zijn al wel 60 van de in totaal 400 RMO’s in Nederland uitgerust met apparatuur voor massameting.

Het PZ heeft een taak gekregen in het systeem van Keten Kwaliteit Melk (KKM). Via de regelgevende taak van het PZ is in januari 2001 de publiekrechtelijke basis gelegd voor KKM. Met ingang van 1 mei 2003 is ook de erkening van melkveehouderijbedrijven geregeld.

Dhr Bossuijt van het Melkcontrolestation in België vroeg zich af ,wat er met de melk van niet-erkende bedrijven zal worden gedaan. Dhr. Oost antwoordde dat de opties zijn: óf de melk weigeren óf de melk apart verwerken. Het is aan de ontvanger van de melk om dit te bepalen, aldus spreker.

Bestuurslid Jacob Heida (FCDF) vroeg zich af waarom de KKM in een publiekrechtelijke regeling moest worden ondergebracht. Volgens dhr Oost heeft dit te maken met de geringe keuze van melkontvangers die een boer heeft.

 Met de Zuivelverordening 2002 heeft het PZ de regels rondom de kwaliteit van melk gehergroepeerd en in één basisverordening ondergebracht. Het toezicht wordt gedaan door het COKZ.

Er zou veel voor te zeggen zijn, aldus dhr. Oost, om vervolgens de regelgeving voor uitbetaling van boerderijmelk en regelgeving rondom de borging van kwaliteit te integreren.

EU hygiëne verordeningen

Mevr. drs. Anneke Toorop beleidscoördinator bij het Ministerie van VWS ontrafelde de nieuwe EU-hygiëneverordeningen en belichtte de gevolgen voor de zuivelsector. In de afgelopen jaren ontstond er steeds nadrukkelijker aan de Brusselse burelen de behoefte tot aanpassingen. Er werd een gebrek aan geharmoniseerde voedselwetgeving en consistente maatregelen geconstateerd. De diverse crises en incidenten droegen ook aan dat veranderinggerichte gevoel bij. Bovendien was er een roep om een nieuwe aanpak ten gevolge van de ontwikkelingen naar een consumentgerichte markt, de ketenintegratie, het vastleggen van de verantwoordelijkheidsverdeling en de behoefte aan meer transparantie.

Zo ontstond een EU actieplan Voedselveiligheid. De hoekstenen daarvan zijn de nieuwe ‘General Food Law’ (GFL: Verordening 178/2002) en de oprichting van de ‘European Food Safety Authority’ (EFSA). Deze voedselautoriteit zal binnenkort operationeel worden. Het gaat op zijn Europees, dus ten dele in Parma (Italië) en ten dele in Helsinki (Finland).

De GFL kent de klassieke invulling van een levensmiddelenwet met eerst de definities en begrippen en dan de beginselen (voorzorgsbeginsel met raadpleging van het publiek), de voorschriften en vervolgens de vereisten. Bij de definities valt het begrip detailhandel op, dat dekt niet alleen de winkels waar de consument komt, maar ook de groothandel en de catering. Een andere in het oog springende definitie is die van ‘samengestelde producten’. Deze luidt: ‘Levensmiddelen die zowel producten van plantaardige oorsprong als verwerkte producten van dierlijke oorsprong bevatten’. Ondanks dat men dat zou verwachten valt toch yoghurt met fruit hier niet onder, maar wel het broodje met kaas.

Als bijlage bij de GFL is een set hygiënevoorschriften gevoegd, die zestien richtlijnen gaan vervangen. Ook de HACCP beginselen zijn er in opgenomen. Van Nederlandse zijde is gepoogd om ook de primaire sector er in onder te brengen. Dat is echter niet gelukt.

 De inwerkingtreding wordt voorzien op 1 januari 2005.

Discussiepunt bij het opstellen van de hygiënevoorschriften is bijvoorbeeld de wijze van registreren c.q. erkennen. Zoals het er nu voorstaat moet een bedrijf zich zelf aanmelden. Een ander discussiepunt betreft de ‘traditionele producten’. Hier zal waarschijnlijk gewerkt gaan worden met ontheffingen via een productbeschrijving en risicoanalyse. De traditionele producten worden opgenomen in artikel 10 van H2, waar de nationale regelgeving is weergegeven. Aldaar zijn ook de regels voor rauwe melk genoemd. Dit is overigens het enige product dat nationaal geweigerd mag worden.

 Momenteel is mevr. Toorop druk doende met de inbreng rondom de microbiologische criteria. Een microbiologisch criterium moet omvatten:

-          een analytische referentiemethode, incl. de detectielimiet

-          de analytische tolerantie (indien beschikbaar)

-          een gepast bemonsteringsschema

-          de microbiologische grenswaarde.

Er is in de EU discussie ontstaan over de analytische onzekerheid. Wanneer voldoet een partij aan de normen? Hier zijn twee standpunten: De ene zegt dat er nog rekening moet worden gehouden met de meetonzekerheid in het analytisch resultaat en de ander vindt dat bij de vaststelling van de normen er al enige ruimte moet zijn ‘ingecalculeerd’ voor de meetonzekerheid. Zeker is wel de normering rond het geometrisch gemiddelde van drie resultaten gaat verdwijnen.

Op vragen uit de zaal antwoordt mevr. Toorop nog, dat er in Nederland niet veel zal veranderen, wanneer deze regelgeving mogelijk pas in 2006 of 2007 geheel van toepassing is. Er zullen waarschijnlijk meer bedrijven een erkenning moeten aanvragen en iets meer ondernemingen zullen onder het HACCP-regime vallen.

Nederlandse kwaliteitsstandaard?

Voor de middagsessie verplaatste het gezelschap naar de kantine van het COKZ.

Daar mocht oud COKZ directeur en huidige directeur NZO ir. Kees Pette het al of niet wenselijk zijn van een Nederlandse kwaliteitsstandaard bespreken.

Alvorens daar op in te gaan lichtte hij kort de nieuwe NZO toe. Sinds 1 april jl. zijn namelijk de werkorganisaties van NZO-oud, Nederlands Zuivelbureau en de Stichting Zuivel, Voeding en Gezondheid samengevoegd in een gebouw te Zoetermeer. Het is een lijnorganisatie geworden met beleid en markt in de ene poot en communicatie en kennis in de andere.

De stelling van Pette – althans in de samenvatting – was, dat het invoeren of behouden van een kwaliteitsstandaard alleen zin heeft als het leidt tot versterking van het imago van het product. In de inleiding zelf expliciteerde hij deze naar: ‘Een Nederlandse Kwaliteitsstandaard is niet wenselijk als het geen positief onderscheidend vermogen oplevert voor de Nederlandse zuivelindustrie’

Hij illustreerde dat met de voorbeelden van de kwaliteitstandaarden kaas en boter die rond 1900 tot stand zijn gekomen. Nadat later vrijwel de gehele zuivelproductie er onder was gebracht kon je je afvragen of nog steeds imagoversterkend werkte, zo meende Pette.

De NZO directeur zei mogelijkheden te zien voor een zorgvuldig ontwikkelde en goed geïmplementeerde kwaliteitsstandaard voor een deel van de Nederlandse productie, mits die wordt begeleid door een uitgekiende marketing strategie.

De Nederlandse zuivelindustrie investeert in naamsbekendheid, merken en markten met als doel: extra opbrengst genereren, aldus Pette. Hij signaleerde een afnemende afzet van de Nederlandse zuivel naar de wereldmarkt. Deze trend wordt nog versterkt door de ontwikkeling naar een EU met 25 lidstaten. Naar zijn mening biedt dit meer kans voor marktbewerking. Het aandeel van producten uit Nederlandse melk onder merk neemt toe, maar het aandeel van producten zonder onderscheidend vermogen blijft groot. Er is gewoon te veel melk, aldus spreker.

Een Nederlandse kwaliteitsstandaard valt toch wel te bepleiten zo blijkt. Vanuit de landbouwkwa-liteitsregelgeving en de Codex Alimentarius is een liberale inslag aan het ontstaan. De landbouwkwaliteitsregelingen voor boter en melkpoeder verdwijnen per 1-1-2004 en die voor kaas per 1-1-2006. Er moet dus een andere invulling komen. Als voorbeeld noemt Pette de kaas, waar met een merkbenadering een imago wordt opgebouwd. Van ‘Pikantje van Antje’ is in Duitsland bekend , dat het Nederlandse kaas is, gegarandeerd vier maanden gerijpt en streng gecontroleerd. Dat laatste zowel intrinsiek als vanwege de manier van op de markt brengen. Wat nu moet gebeuren is de beschermde geografische aanduidingen “Hollandse Gouda” en “Hollandse Edam” vastleggen. De aanvraag zal in juni 2003 worden ingediend. Naar de mening van dhr. Pette levert dit echt meer op. Hij bepleit echter om niet alle kaas hieronder te brengen. Het moet natuurgerijpte kaas uit Nederlandse melk (KKM) zijn, in Nederland geproduceerd (COKZ-controle), met Nederlands zuursels (NIZO) en in Nederland gerijpt .

Verder moeten er gemeenschappelijke kwaliteitssystemen komen voor kaas. Maar dan wel privaat afgesproken en facultatief. Daar zit dan proces- en HACCP-certificering aan vast en ook een sanctiesysteem. Dit kan zichtbaar gemaakt worden via een controlevignet. Eventuele andere partijen (zelfs buitenlandse) zouden hierbij aan kunnen sluiten, denkt Pette.

De conclusie is dat een Kwaliteitsstandaard in Nederland wenselijk is, omdat de toegevoegde waarde een betere prijs oplevert. Maar ook: een hogere standaard motiveert en het hoort bij het conceptueel denken van bedrijven die in merken en markten investeren.

Codex standaarden voor zuivelproducten

Dhr. Ir. Gert Stiekema beleidsmedewerker van het Ministerie van LNV besprak vervolgens de rol van de Codex Alimentarius in de internationale handel. De Codex geldt sinds 1962 als levensmiddelenregelgeving voor de internationale handel, zo leren we. Er zijn 167 landen lid en die beslaan zo’n 98% van de wereldhandel. De normen worden in acht-stappenprocedures ontwikkeld en door de Codex Alimentarius Commission vastgesteld. Voor de diverse onderdelen zijn er Codex Comité’s. Het secretariaat voor het Codex Comité Melk en melkproducten zetelt momenteel in Nieuw Zeeland. Dit Comité is opgericht in 1993. Onder naam van Code of Principles functioneerde dit overleg al lang voordat de Codex werd opgericht, zo wist oud-COKZ-directeur Hans van de Bas het geheugen nog even op te frissen.

Tot het nieuwe werk van de Codex hoort bijvoorbeeld het ontwerpen van een model exportcertificaat.  

Er wordt veel via internet gecommuniceerd zo meldde Stiekema. De Codex website wordt voor een bezoek aanbevolen: www.codexalimentarius.nl.

Zuivelregelgeving: lust of last voor het bedrijfsleven?

Tenslotte verwoordde ing Jan Bijloo, ‘Food Legislation Officer’ bij FCDF de visie vanuit het bedrijfsleven. Ter introductie mocht een kleine commercial niet ontbreken, meende hij. Hij zette Friese Coberco Dairy Foods neer als een multinationale onderneming, die zich richt op het winstgevend ontwikkelen, produceren en verkopen van een breed assortiment zuivelproducten en vruchtendranken onder merk voor consumenten, professionele gebruikers en industriële afnemers. In 2002 had FCDF 16.774 medewerkers in dienst van wie 5.553 in Nederland. Daarvan blijken er 2,5 zich met voedingsregelgeving bezig te houden.

Bijloo schetste als lusten van de regelgeving het feit, dat het ‘speelveld’ gelijk is, d.w.z. er ontstaat een gelijke concurrentiepositie. Hij realiseerde zich wel, dat dit staat of valt met een goede controle. Met juiste goedkeuringsprocedures is bescherming van zekere (traditionele) waarden en is helderheid een voordeel. Het grootste pluspunt van regelgeving is voor de industrie toch wel de harmonisatie. Momenteel wordt gewerkt aan de gezondheidsclaims en ook de toevoeging van mineralen en vitamines zijn onderwerp van bespreking. Bijloo is daar zelf zeer druk mee. Hij geeft aan dat er wel wensen zijn. Zo is in de EU eiwitstandaardisatie van consumptiemelk niet toegestaan, terwijl dat in Nieuw Zeeland en Australië wel mag. Daar moet hoognodig geharmoniseerd worden.

Een belangrijke last van de regelgeving is, dat deze altijd achter loopt. Het wordt vaak te laat geïntroduceerd en ook te laat afgeschaft. Een ander nadeel is de mogelijkheid van marktafscherming. Zo kent Italië de regel, dat gepasteuriseerde melk maximaal vier dagen oud mag zijn. Onder die condities valt het voor de exporteurs niet mee om consumptiemelkproducten de Alpen over te krijgen.

Een last is ook de veelheid aan eisen en soms de tegenstrijdigheid erin, aldus Bijloo. Aspecten die hij eveneens aanstipte waren: ondoorzichtigheid, verschil in interpretatie, effecten van nationale eisen en tenslotte ruimtegebrek op de etiketten. Wat dit laatste betreft wees hij op de allergenenetikettering. In de EU-verordening staan alleen al tien allergene stoffen genoemd.

Ter afsluiting noemde Bijloo de randvoorwaarden, die zijns inziens nodig zijn om tot goede regelgeving te komen. Ten eerste pleitte hij voor het simpel, toegankelijk en helder houden van regelgevingsteksten. Verder moet het toegespitst zijn op het probleem. Vraag je maar eens af: “is er wel een probleem?’, aldus Bijloo.. Laat de regels zo min mogelijk bezwarend zijn. Het moet controleerbaar zijn. Als voorbeeld noemde hij daarbij de traceerbaarheid van GMO-grondstoffen.

Onder de andere mogelijkheden die benut zouden moeten worden, noemde hij opleiding (educatie van de consument) en het gebruik van de Alba-databank. Tenslotte vroeg hij aandacht voor voldoende lange overgangstermijnen.